door Drs. N.

Samenvatting:
Het bijbrengen van de Romeinse cultuur aan de ‘barbaren’ werd door de Romeinen zelf als positieve ontwikkeling gezien, maar recent archeologisch onderzoek doet vermoeden dat met name de introductie van stedelijke nederzettingen, die er onderdeel van uitmaakte, ook een schaduwkant had. Alhoewel de Romeinen bekend staan om hun sanitaire voorzieningen en wetten om hun steden schoon te houden introduceerden zij namelijk niet alleen stedelijke nederzettingen maar ook talloze ziektes in de door hun veroverde gebieden. Zo liep het aantal parasieten tijdens de Romeinse overheersing, ten opzichte van de late ijzertijd, niet terug maar vermeerderde dit zelfs (Mitchell, 2017).
In dit artikel zullen door middel van literatuuronderzoek mogelijke oorzaken van ziektes in Romeinse stedelijke nederzettingen besproken worden en zal een case-study van de Engelse stad Dorchester in de regio Dorset, waar archeologische vondsten wijzen op een hoog sterftecijfer, gemaakt worden.
Hierbij zal gepoogd worden een gefundeerd verband te leggen tussen de introductie van stedelijke voorzieningen, zoals badhuizen en latrines, en de gezondheid van de toenmalige inwoners van deze regio.


Inleiding
‘The impact of cultural, social and environmental change following the Roman conquest of Britain in AD 43 is most frequently known as Romanisation…’ (Redfern, Millard & Hamlin, 2012). Volgens Fabian (in Hingley, 1996) verondersteldt de term ‘romanisering’ een onjuiste aanname. Deze aanname houdt in dat ‘primitieve’ samenlevingen na verloop van tijd ontwikkelen tot  geciviliseerde samenlevingen. Rome wordt hierin gezien als dé standaard van een geciviliseerde samenleving en het eindpunt van een dergelijke ontwikkeling. Historici zagen de  verovering van Brittannië door Claudius bijvoorbeeld lange tijd als het einde van de prehistorie en het begin van de beschaving (Wacher, in Redfern en DeWitte, 2011).
De term ‘romanisering’, zoals Redfern, Millard & Hamlin (2012) die hebben gedefinieerd en ook in dit artikel gehanteerd wordt, laat zien dat de Romeinen naast een culturele invloed ook een invloed op de omgeving in veroverende gebieden hadden. Zo staan de Romeinen bekend om de introductie van badhuizen en sanitaire gebouwen die bedoeld waren om steden en hun inwoners schoon en gezond te houden.  Modern onderzoek wijst volgens Mitchell (2017) uit dat goede sanitaire voorzieningen de gezondheid van vroegere bevolkingsgroepen ten opzichte van bevolkingsgroepen die hier niet over beschikten verbeterden. In theorie zouden de voorzieningen en kennis om de stad schoon te houden, die de Romeinen introduceerden, de lokale bevolking dus ten goede hebben moeten komen (Hobson, in  Mitchell 2017).
Redfern en DeWitte (2011) concluderen uit hun studie naar de Romanisering van Brittannië echter dat ‘the introduction of new settlements and living environments, and the adoption of ‘Roman’ cultural practices’ nadelige gevolgen had op de volksgezondheid. Om een populatie (of anders gezegd: een cultuur) in stand te houden, is de gezondheid van de bevolking die er deel van uit maakt, van essentieel belang.  Bij een hoge sterfte sterft de cultuur immers uit. Op deze manier is een samenleving of cultuur onlosmakelijk verbonden met de gezondheid van haar inwoners.
Uit de conclusie van Redfern en DeWitte (2011) blijkt anders dan de aanname achter de term romanisering veronderstelde, geen overgang naar een ‘betere’ of ‘hogere’ samenlevingsvorm. De definitie van romanisering omvatte daarentegen een verandering van leefomgeving die een gevaar vormde voor de volksgezondheid. Namelijk, een grote relatieve verslechtering van de volksgezondheid lijkt mij niet een kenmerk van een samenleving die beter ontwikkeld is dan de samenleving die er aan vooraf ging.
Naar aanleiding van bovenstaande gedachten en het feit dat er naast de conclusie van Redfern en DeWitte (2011) meer studies in dezelfde richting wijzen (Lewis, 2010 ; Mitchell, 2017) is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:
welke urbane factoren, dat wil zeggen specifieke gebouwen en voorzieningen, zouden kunnen hebben bijgedragen aan de relatieve verslechtering van de volksgezondheid in Brittannië na de komst van de Romeinen en wat voegt het inzicht hierin toe aan het romaniseringsdebat?

In dit artikel zal de introductie van badhuizen en sanitaire gebouwen beschouwd worden als een aspect van romanisering (1)  en zal gekeken worden naar welk effect de overname ervan had op de volksgezondheid in Brittannië na de komst van de Romeinen.

Methode
Het thema ‘impact op de volksgezondheid van romanisering’ wordt besproken door  ten eerste de voorzieningen te schetsen die Romeinse steden over het algemeen hadden. Ten tweede zal er naar een algemeen kenmerk van de urbane overgang van de stad Dorchester gekeken worden, namelijk een toenemende bevolkingsdichtheid. Ten derde zullen de specifieke voorzieningen die in Dorchester aanwezig waren, besproken worden om hiermee mogelijke oorzaken voor de relatief slechte gezondheid van de inwoners van Dorchester (Redfern en DeWitte, 2011) te geven.

Met behulp van secundaire bronnen die zich vooral richten op botonderzoek zal gepoogd worden aannemelijk te maken dat de slechte volksgezondheid in Dorchester veroorzaakt werd door Romeinse stedelijke voorzieningen.
Omdat het vermogen om de meest kwetsbare mensen, zoals kinderen, gezond te houden het vermogen tot aanpassing aan de omgeving van de samenleving laat zien wordt er een onderzoek naar kinderskeletten aangehaald (Lewis, 2010).

Hygiëne in een Romeinse stad (of het gebrek daaraan)
Riolering
Over het gebruik van sanitaire voorzieningen in Romeinse steden is weinig bekend  en ook de antieke auteurs zwijgen hier vaak over. Uit de weinige literaire en archeologische bronnen die beschikbaar zijn, blijkt echter dat een stad als Rome voor de inwoners ervan vrij ongezond was. Zo meent Scobie (1986) dat de Romeinen meer bezig waren met het regelen bij wet van het begraven van de doden buiten de stad dan met de vraag wat men met menselijk en dierlijk afval binnen de stad aan moest.
Ook was het volgens hem niet verplicht maar een optie om je huis aan te sluiten op de publieke riolering. Inderdaad laat archeologisch onderzoek zien dat sommige inwoners van Romeinse steden liever een beerput in huis hadden dan dat ze aan het stadsriool zouden worden aangesloten. Het kwam zelfs voor dat deze in keukens gesitueerd waren zodat besmetting van voedsel een reëel risico was. Ook waren er mensen nodig om de beerputten te legen. Dit werk zal zowel voor de degene die het werk deed als voor de mensen waarmee hij of zij daarna in contact kwam een hoog gezondheidsrisico met zich mee hebben gebracht (Scobie, 1986).
Een mogelijke reden voor het feit dat sommige inwoners van Romeinse steden liever niet aangesloten wilde worden op het riool is dat er geen zwanenhals in de afvoerbuizen was waardoor er overlast van geur en explosiegevaar was door het vrijkomen van onder andere methaan (Scobie, 1986). Of men hier precies van op de hoogte was, is echter niet vast te stellen. Verder zou het rioolwater in laag gelegen gebieden terug kunnen stromen als de rioolbuizen omhoog komen met het stijgen van het waterpeil van bijvoorbeeld de Tiber. Ook zou ongedierte door de buizen de huizen kunnen bereiken (Scobie, 1986).

Straten
Naast in privéhuizen, was ook op de openbare straat de situatie niet bepaald gezond te noemen. Door direct of indirect contact met menselijke of dierlijke uitwerpselen was het risico op verontreiniging van het drinkwater groot. Naast problemen met riolering kwam urine, die in ongeglazuurde en poreuze terracotta potten werd opgeslagen, op straat terecht (Scobie, 1986). Dit kwam omdat de potten door hun poreuze structuur niet geschikt waren om de urine er in op te slaan. Er zijn daarnaast veel aanwijzingen dat de inwoners van Pompeï hun behoefte op straat en in deuropeningen deden (Scobie, 1986). Ook blijkt dat de bewoners van de insulae, een soort appartementen voor de armere inwoners, het waarschijnlijk handiger vonden om hun afval ‘s nachts uit het raam te gooien dan de vele trappen af te lopen en via de onverlichte straten naar de publieke latrine te lopen, als deze er al was (Scobie, 1986). Niet alleen mensen maar ook honden, die vaak als huisdieren gehouden werden, konden ziekten verspreiden door bijvoorbeeld hun uitwerpselen op straat. Vliegen kwamen hierop af en zaten vervolgens weer op het voedsel van mensen (Scobie, 1986).

Badhuizen
Wat verder in bijna elke Romeinse stad wel voorkwam zijn badhuizen en het lijdt geen twijfel dat de Romeinen deze als weldadig voor de gezondheid beschouwden. De goden die er het meest afgebeeld werden, waren namelijk Aesculapius, god van de geneeskunde, en zijn dochter Hygieia (Scobie, 1986). Echter, terwijl zieken werd geadviseerd om er te baden, waren deze toch niet zo heilzaam als verondersteld wordt. Misschien wisten ze het toen niet, maar we weten nu dat ziekten als cholera en dysenterie door direct contact en d.m.v. water doorgegeven kunnen worden en er is geen bewijs dat de Romeinen ontsmettingsmiddelen, zoals chloor in moderne zwembaden, gebruikten (Scobie, 1986).
Ook al betekent dit natuurlijk niet dat ze niets deden om het water schoon te houden. Aangenomen wordt dat de baden eens in de zoveel tijd werden gezuiverd van modder en het staat vast dat zieken op een ander tijdstip dan het algemene publiek baadden. Al met al is het waarschijnlijk dat in badhuizen besmettelijke - en infectieziekten voorkwamen en zo dus een risico voor de volksgezondheid konden zijn.
Volgens Celsus (Romeins schrijver van een belangrijke encyclopedie over geneeskunde), kon baden met een open wond zelfs kon resulteren in gangreen (Fagan, in Redfern & Roberts 2005), een infectie waarbij gezond weefsel wordt aangetast. Bovendien konden ouders die bijvoorbeeld in een badhuis werkten en dus in aanraking met het water en zieke mensen kwamen, hun kinderen besmetten (Redfern & Roberts, 2005).

Watervoorziening
Een badhuis kon dus ondanks dat het zo gezond leek, ziektes overdragen door middel van water. De watervoorziening in een Romeinse stad kon daarnaast door het gebruik van loden buizen, die gebruikt werden omdat het materiaal goedkoop en buigzaam was (Scobie, 1986), een gezondheidsrisico vormen.  Wanneer lood in drinkwater boven een bepaalde grens komt is het namelijk giftig voor mensen. Omdat het volgens Scobie (1986) niet mogelijk is om te weten of er sprake was van hard of zacht water in Romeinse steden, zacht water lost lood namelijk op, en of inname boven de 6 gram per dag kwam, is de schadelijkheid ervan echter moeilijk in te schatten. Of buiten Vitruvius, die er voor waarschuwde (Scobie, 1986), de Romeinse bevolking van het potentiële gevaar op de hoogte was, is helaas ook niet vast te stellen.

Urbane overgang
Over het algemeen kan gesteld worden dat voorzieningen als rioleringen, straten, badhuizen en watervoorzieningen zoals aquaducten, in Romeinse steden een potentieel gevaar voor de gezondheid konden vormen.
In het specifieke geval van de stad Dorchester in de regio Dorset is het daarom interessant om de oorzaken van de relatief slechte volksgezondheid in de Romeinse stedelijke voorzieningen te zoeken.

Wordt vervolgd (volgende week woensdag) ...


1.   De Romeinen verspreiden onder andere hun ideeën over hygiëne in veroverde gebieden (Pitts en Versluys, in Mitchell 2017).


Gezondheidseffecten van Romanisering in Brittannië (1e eeuw na Christus)