02-04-2017 .. Armoede
Er klinken stemmen en gelach uit het café op de hoek.
Peter kijkt naar binnen, zoals elke avond. Hij moet op z’n tenen staan om door het raam te kijken. Het ziet er warm uit en hij zou er alles voor geven om naar binnen te glippen en in een hoekje weg te kruipen om de kou uit zijn lijfje te jagen. Hij heeft het zo vaak geprobeerd, maar hij werd altijd weer naar buiten gegooid nog voor hij één voet binnen had kunnen zetten.
Zijn vieze vale te korte broek laten zijn dunne witte beentjes zien. Zijn jas versleten en de flarden wapperen in de wind. Zijn dunne hals en ingevallen gezichtje zijn onbeschermd.
Hij loopt met z’n hoofd naar beneden de steeg in. Z’n handen diep in z’n kapotte zakken op zoek naar een groepje mensen waar hij wat kan schuilen. Misschien was Marie wel in de steeg, dan mocht hij tegen haar aankruipen. Maar als ze een klantje kreeg dan moest ‘ie opzouten. Soms stopte ze hem wat geld toe als ze een goeie nacht gehad had.
‘Koop daar morgen maar een broodje voor’, zei ze dan met haar rode opgemaakte lippen.
Hij verstopte z’n centjes goed, want de dieven liggen altijd op de loer. En hij weet hoe snel je iets kwijt kunt zijn, want hij is zelf ook een handige en snelle zakkenroller met zijn lenige dunne vingers.
Hij kijkt van onder zijn wimpers omhoog of hij Marie ziet staan. Hier en daar staan groepjes mensen bij elkaar. Sommige groepjes houden zich warm bij een vuurtje. Ze kletsen wat of kijken voor zich uit met holle armoedige ogen. Zielloos en vol pijn.
Hij herkent haar laarzen al van verre. Hoge zwarte veterlaarzen met kappen tot ver boven haar knie. Hij versnelt zijn pas met de gedachte aan de warmte van haar armen, maar hij ziet haar niet. Hij voelt zich wanhopig worden. Juist vanavond ziet hij haar niet. Op zijn verjaardag. Een dag waarop hij probeert blij te zijn en te vieren dat zijn leventje best de moeite waard is. Maar zonder Marie valt er niks te vieren. Mistroostig loopt hij een ander steegje in en sluit zich aan bij een groepje waar het vuurtje hoog oplaait. Hij wurmt zijn dunne lijfje tussen de mensen in en voelt de warmte van de vuurton. Hij staat naast een man waarvan zijn lange broek vreselijk stinkt, bier drinkt en luidruchtig is. Zijn lallende stem klinkt hard tussen de muren, maar niemand stoort zich er aan, behalve Peter. Hij wil weg lopen, maar in zijn ooghoek ziet hij een man met een lange zwarte jas en een hoed op aankomen. Zijn verjaardagskadootje? Een zak vol met centen? Allemaal voor hem als hij de kans krijgt.
Als de man voorbij loopt, glipt Peter uit de groep achter de man aan die zijn handen diep in zijn zakken heeft. In één onoplettend ogenblik hebben mijn vingers de buit er al uit, denkt hij.
De man loopt langzaam alsof hij iemand zoekt. Onder de straatlantaarns staan de vrouwen van lichte zeden en lonken naar hem en spreken hem aan. De man praat even met ze. Dit zou een moment kunnen zijn dat de man zijn aandacht even verzwakt. Hij hoort hem de dames bedanken en realiseert zich dat hij te laat is om z’n zakken leeg te roven. Niet in het geheel ontmoedigt blijft hij in zijn buurt. Hij kent het klappen van de zweep en dat betekent soms geduld hebben.
Plotseling staat de man stil en draait zich om. Hij kijkt hem met vriendelijke ogen aan en haalt wat geld uit zijn zak en geeft het zonder wat te zeggen en vervolgt zijn weg weer in trage tred.
Hij kijkt eens beduust naar het geld in zijn hand. Daar kan ik wel 2 broodjes voor kopen en wat flauw bier, denkt hij. Hij stopt het ver weg in zijn schaarse kleding en ziet de gulle gever langzaam kleiner worden. Hij besluit erachter aan te gaan om te vragen wat hij hier komt doen. Misschien kan hij helpen en een warm slaapplaatsje verdienen. Hij haalt hem weer in en vraagt wie hij zoekt.
‘Ik zoek mijn dochter’, zegt hij met een zware stem. ‘Ik heb haar al jaren niet gezien en hoop haar hier te vinden, omdat ik gehoord heb dat ze hier zou zijn.’
Peter vraagt haar naam en hij zegt ‘Marie’.
‘Marie?’ zegt hij verbaast met zijn hoge kinderstemmetje. ‘Marie is mijn vriendin en ik zie haar iedere avond, maar vanavond heb ik haar nog niet gezien. ‘
De man kijkt wat onwennig om zich heen voor hij weer het woord richt tot Peter.
‘Waarom bij jij eigenlijk op straat op dit tijdstip?’
‘Ik ben weggelopen uit het armenhuis waar ze me ingestopt hebben nadat mijn vader en moeder zijn overleden aan tyfus en nu leef ik op straat en Marie geeft me af en toe wat geld als ze een goede avond heeft gehad en ze houdt me warm.’
De man kijkt bezorgd en zegt ‘hmmmmm’ en gebaart om door te lopen.
‘Waar staat ze normaal gesproken?’
‘In de steeg om de hoek. Als de mannen daar uit de kroeg komen heeft ze meer kans op werk. Marie is niet gek meneer,’ zegt hij enigszins trots.
‘Waarom hebben jullie elkaar lang niet gezien?’
‘Dat zal ik je vertellen, maar eerst gaan we naar de kroeg. Daar zijn mensen die haar misschien gezien hebben en is het warm.’
Ze lopen nu flink door en Peter kan hem amper bijhouden met zijn kleine beentjes, maar hij stapt dapper door met in zijn gedachten dat ze de warme kroeg binnen zullen gaan.
De man pakt hem bij zijn hand en ze lopen de kroeg binnen. Het is er druk en dampig en het ruikt er naar zweet. Dronken mannen lachen en zingen. Vier aangeschoten muzikanten spelen in een hoek van de kroeg Ierse volksliederen en drinken hun bier terwijl ze spelen.
De man bestelt brood en melk en zet Peter op een stoel achterin de hoek en zegt hem even te wachten terwijl hij met de mannen gaat praten.
Hij schrokt zijn brood naar binnen en de giet de melk erachter aan. Zijn lijfje reageert met rillen en tintelen op het eten en warmte. Heel even voelt hij zich veilig en beschermd. Dat heeft hij lang niet gevoeld. Hij trekt z’n knietjes op en vouwt zijn armen erom heen. Veilig, denkt hij. Dat is fijn. Zo wil ik me altijd voelen. Ondertussen houdt hij zijn nieuwe vriend nauwlettend in de smiezen. Zou hij hem mee naar huis willen nemen vannacht, samen met Marie als ze haar vinden? Of alleen Marie en is hij dan z’n vriendinnetje kwijt? Hij begint een beetje te soezelen van de warmte en besluit heel even zijn ogen te sluiten. Heel eventjes maar. Maar zijn vermoeidheid wint het van zijn dapperheid.
Als hij zijn ogen weer open doet ligt hij en een bed. Een groot bed met schone lakens en warme dekens. Hij schrikt ervan en slaat de dekens wild van zich af en wil het bed uit stappen, maar Marie houdt hem zachtjes tegen.
Ze geeft hem een knuffel en fluistert zachtjes in zijn oor: ‘Zo fijn om thuis te zijn hè.’
Hij kijkt haar verward aan.‘Thuis? Is dit dan nu mijn thuis?’
‘Ja,’ zegt ze liefdevol. ‘Je blijft bij ons.
Mijn vader en moeder zijn beneden. Kleed je snel aan, dan gaan we ontbijten.
Hij wrijft nog eens in zijn ogen en knijpt in zijn arm of hij echt wel wakker is en springt dan vrolijk uit bed. Klaarwakker !