De schat van mijn vader
Als we vroeger op vakantie gingen, werden onze waardevolle bezittingen verstopt in de kruipruimte. Mijn vader was er heilig van overtuigd dat geen inbreker daar zou zoeken. Voorafgaand aan ons vertrek werden klokken van de muur gehaald en verpakt in vuilniszakken. Het zilveren bestek ging onder de vloer. Een vergulde pennenset. En nog wat geheimzinnige dozen die van de vliering kwamen. Wij kinderen konden slechts gissen naar de inhoud. We speculeerden er graag over. De opa van mijn opa was zeeman geweest. Mijn vader fantaseerde er de spectaculairste verhalen over. Hadden we een piratenschat in huis? We zouden het nooit weten, want kruipruimte en vliering waren voor ons verboden terrein.
Terug van vakantie was mijn vader heel wat lakser met het weer naar boven halen. Dan mopperde mijn moeder wéken voordat de klokken zuchtend tevoorschijn gehaald werden. Of greep ze mis als ze de tafel - want visite - wilde dekken met het zilveren bestek.
"In de kruipruimte!" riepen we in koor als mijn moeder zich afvroeg waar iets toch was gebleven. Vaak klopte het nog ook.
Jaren later waren mijn ouders gescheiden en woonde mijn vader in een flat. Op een regenachtige zondagmiddag stelde ik voor de modeltrein, ooit zijn grote hobby, weer eens tevoorschijn te halen. We haalden dozen uit kasten en de berging. We puzzelden met de stukjes van het spoor. We bewonderden de treinstellen.
"Waar is die mooie locomotief toch gebleven?" vroeg mijn vader. Ik wist meteen welke hij bedoelde. Als kind mocht ik daar alleen naar kijken: aanraken was verboden. Zo mooi was-ie. We zochten nog eens in de kasten en daalden opnieuw af naar de berging. Niks.