Het ongewenste erfstuk
Ik liep door het bos en sleurde het zware ding achter me aan. Het was maar goed dat het donker was, anders zouden er heel wat mensen me raar aankijken. Ik voelde me als een misdadiger. Het was niet goed waar ik mee bezig was, maar het was niets om voor de gevangenis in te draaien. Toch leek het me beter om het in de nacht te doen, aangezien sommige dingen nou eenmaal geen daglicht verdragen. Bij de derde, grote boom die ik tegenkwam, stopte ik en begon te graven. Het moest diep weggestopt worden, zodat het nooit meer gevonden zou worden.
Een lange tijd had het op zolder gelegen en was het van familielid naar familielid gegaan. Niemand was er blij mee, maar er was ook niemand die er afstand van kon nemen. Het was slopend hoe iedereen er van bleef schrikken, sommige geloofden zelfs dat het leefde. Een groot, onmogelijk erfstuk met een afgrijselijk uiterlijk; zwarte, dode ogen en een lach zonder geluk. Daarom had ik besloten om iedereen een plezier te doen, door het te begraven. Toen ik weer in mijn auto stapte en opgelucht wegreed, zag ik in de achteruitrijspiegel ineens iets op mijn achterbank zitten...
Een opgezette aasgier? Een aardgnoom? Een aftandse honderddelige encyclopedie?