De beschaving ontvlucht
In het pikkedonker tast ik om me heen. Waar is iedereen?
Op mijn hurken raak ik het zand aan, het voelt vochtig. Ik hoor het ruizen van het helmgras in de duinen, hoor het bulderen van de woeste baren en snuif de zilte zeelucht naar binnen. Mijn ogen prikken, ben zo moe, zo vreselijk moe. Hoe zat het ook al weer met eb en getijden? Wanneer was het water wassend, wanneer daalt de vloedlijn? Het is me in duidelijk dat ik niet het risico kan lopen om in slaap te dutten. Maar het lukt me steeds minder en minder om mijn geest scherp te houden. Mijn oogleden worden zwaar, het turen in het duister wordt te moeizaam. Op handen en knieën sleep ik mezelf weg van het water. Het strand gaat over in een duinrand. Hier sta ik mezelf toe mijn ogen te sluiten, ik leun met mijn rug tegen de duin en zak weg.
Opgeslokt door de duisternis van de nacht.
Het krijsen van een meeuw wekt me. Hoe lang heb ik geslapen? Ik heb geen benul van de tijd, maar zie aan de koperen gloed die aan de einder verschijnt, dat de dag begonnen is. Ik wrijf mijn pijnlijk stramme ledematen warm en monter mezelf op. Kom op, Daan, op verkenning. Bovenop de duintop leg ik mijn hand horizontaal boven mijn ogen en tuur naar links en rechts  Â