Hoe raar die muziek wordt beschouwd als een fenomeen dat wetenschappelijke uitleg behoeft. Over het algemeen construeren we geen objectieve theorieën over hoe groot schilderijen 'werken', of over grote literatuur, dans of beeldhouwkunst. We zijn geïnteresseerd in wat er gebeurt op een perceptueel niveau wanneer we deze kunsten ervaren, maar er is altijd een ruimte waarin we ze laten spreken voor zichzelf, buiten het bereik van koude feiten. Maar met muziek lijken wetenschappelijke studies op het spoor te zijn van een absolute, alomvattende verklaring die neurologie verbindt met creativiteit, auditieve fysiologie met akoestische fysica. Er lijkt een overtuiging te zijn dat de componist Arnold Schönberg gelijk had toen hij waarschuwde:

Quote

Op een dag zullen de kinderen van onze psychologen de taal van de muziek hebben ontcijferd.

Arnold Schönberg

Boethius

Deze 'verwetenschappelijking' van muziek maakt deel uit van een zeer oude traditie. In de oudheid en de middeleeuwen was muziek geen kunst in de moderne zin; het was een van de vier wetenschappen van de syllabus die de vrije kunsten wordt genoemd, naast de geometrie, de rekenkunde en de astronomie. Geleerden studeerden muziek om meer te weten te komen over de natuurlijke harmonie van de wereld, en uitgevoerde muziek werd vaak afgedaan als frippery. De vroeg-zesde-eeuwse Romeinse filosoof Boethius rangschikte het als de minste van zijn drie klassen van 'muziek' en was het met Pythagoras eens dat muziek idealiter bestudeerd zou moeten worden terwijl 'het oorbel-oordeel terzijde wordt geschoven'.

Muziek en wiskunde

Het beoefenen van muziek heeft wel iets van het wiskundige. Sommige van de experimenten in compositionele symmetrie, zoals de palindromen en spiegelreflecties van Wolfgang Amadeus Mozart en Joseph Hadyn, zijn weinig meer dan de salontricks van een tijdperk dat blij was met dergelijke amusement. Maar veel andere muzikale vormen en theorieën hebben een diepere, meer formele organisatie, van de met elkaar verweven fuga's van Johann Sebastian Bach tot de quasi-wiskundige compositiewetten ontwikkeld door Paul Hindemith. In de laatste greep van Schönbergs twaalf-noten serialisme in de jaren zestig, drongen componisten als Pierre Boulez op een mathematische starheid die hun muziek bijna droog zuigt en zware eisen stelt aan het vermogen van de luisteraar om geordende vormen waar te nemen. En in sommige soorten niet-westerse muziek vormen patroon en structuur in plaats van emotie of toonschilderen de basis voor compositie. Dit is bijvoorbeeld het geval bij polyritmisch Afrikaans drumwerk en de glinsterende soundscapes van Javaanse gamelan.

Loading full article...