Geschiedenis van een kruid: Karwij of Carum carvi.
De karwij is een tweejarige plant met een gestreepte vertakte stengel en dubbel gevinde bladeren. De schermbloempjes zijn wit 'en leveren cleyn saet dat scerp op die tonge es' (Dodonaeus). Het zaad smaakt zurig en pikant en is bijzonder geurig. De carvol in de olie ruikt naar kamfer en behoudt die geur lange tijd, zodat de zaden uitermate geschikt zijn om gemalen en vermengd met andere zaden klerenkasten en linnengoed te parfumeren. Dat carvol werd toegepast in de zeep- en parfumindustrie ligt voor de hand. Het wordt dan meestal vermengd met lavendelolie en bergamot
De likeurindustrie gebruikt de zaden in een brandewijn waarin ook delen anijs- en venkelolie worden ver werkt en in Scandinavië drinkt men de akwavit, een destillaat van aardappels met karwijzaad.
De lange, aromatische penwortels van karwij lijken op pastinaken en kunnen als zodanig gegeten worden. Culpeper prijst ze aan als uitstekend voedsel voor ouden van dagen : reinigend, versterkend en licht verteerbaar. Het bladgroen lijkt op dat van peterselie en kan als toekruid aan salades, sauzen, soepen en vruchtenpasteitjes worden toegevoegd.
De plant is in Nederland wel verwilderd te vinden en lijkt dan op de giftige hondspeterselie waarmee hij beter niet verward kan worden. Zijn bloemen bloeien echter al in juni, wit of roze-rood, de wilde peterselie bloeit veel later en verspreidt een giftige geur.
Het zaad werd ook in liefdesdranken verwerkt. Men dacht dat de plant de kracht bezit om te binden en te behouden. Een koek waarin karwij was mee gebakken werd de geliefde aangeboden en rovers die brood met karwij stalen waren aan de plaats van het misdrijf gebonden. Een dergelijk geloof stoelt meestal op praktische bevindingen die vaak niet meer te achterhalen zijn. In dit geval zal men evenals bij komijn deze reactie hebben voorspeld uit het gedrag van kippen en duiven die een sterke voorkeur hebben voor de aromatische zaden en altijd terugkeren naar de plaats waar ze deze krijgen aangeboden.