Uitgeput liet Alan zich tegen een boomstam zakken. Hij had heel de nacht doorgereden. De plek die hij had bereikte, was mistroostig. De somberheid straalde er vanaf. Hij had zijn paard vastgemaakt bij de rivier, zodat het dier kon drinken. De hengst was ook vermoeid van de lange rit. Het dier was dankbaar dat het kon rusten.

Alan kon zijn ogen amper open houden. Hij gaf niet graag toe dat een nacht doorrijden het uiterste van hem had geëist. Hij zette zijn waterkruik aan zijn lippen en liet het vocht binnen glijden in zijn uitgedroogde keel. Hij verwenste zichzelf. Waarom hij had geen slaapzak meegenomen?

Zijn maag knorde onophoudelijk. Wanneer had hij voor het laatst iets achter de kiezen? Juist, dat stuk ham vlak voor zijn training. Het bergen van de lichamen had hem emotioneel geraakt en lange tijd alle eetlust benomen. De honger knaagde nu des te erger aan hem. Hij hoorde Archibald vrolijk een deuntje neuriën. De griffioen was onvermoeibaar. Het enige wat Alan ervan weerhield een steen naar zijn fabelvriend te gooien, was het feit dat die met zijn bek vol konijnen kwam aanzetten.

“Ik lust ze rauw,” grinnikte de griffioen met een knipoog, nadat hij de dode dieren voor Alans voeten liet vallen.

Alan begreep dat hij een vuur moest maken. Versuft kwam hij overeind. Hij greep enkele takken, toen hij een luide knal hoorde, die weghad van een niesbui. Hij zag vuur oplichtten aan de horizon. De takken vielen op de grond. Alans kin dreigde zijn voeten te raken. Hij stond aan de grond genageld.

Loading full article...