De wachtkamer

In de wachtkamer, in het speciale gedeelte van het ziekenhuis, waar de psychiaters hun consulten hebben, is het een komen en gaan van mensen. Ik observeer en vraag me soms af, waarom die mensen hier zijn. Er zijn duidelijke verschillen op te merken. De één zit rustig te lezen in één of ander psychologisch blad, de ander zit wat voor zich uit te staren. Er staat een radio, maar die staat ook bijna nooit aan, als we er binnen komen. Mijn man zet hem steevast, iedere keer weer, aan. Zoekt een vrolijk muziekje op en pakt ook een blad. Ik kijk en observeer. Dan komt er ineens een gezin binnen, vader, moeder en 4 kinderen. De kinderen zijn druk, ze pakken om de 5 minuten weer een kop thee en hun moeder vraagt de oudste van de kinderen om voor haar ook thee te maken. Ik schat de kinderen zo allemaal onder de 10 jaar. Eén ervan is eigenlijk nog maar net 2 jaar, schat ik zo in.

Een ander kind zegt dat hij moet plassen, de andere kinderen rennen door de wachtkamer, zeuren, jengelen en vragen veel aandacht. Moeder zegt tegen vader, dat hij met het kind naar het toilet moet gaan, hij wil het kind meenemen, maar hij wil niet, dus blijft hij in de wachtkamer zitten klagen over het zo nodig moeten plassen. Ik bekijk het allemaal met verwondering aan en voel mezelf steeds drukker worden in mijn hoofd. Het moet niet lang meer duren, voor ik naar binnen mag, anders ga ik weg. Ik kan niet tegen deze drukte. Dan begint de moeder ook nog eens tegen me te praten. Ze hadden een lange treinreis achter de rug en ja dat allemaal voor dat ene kind, dat niet in het gareel wilde lopen. Ik knik wat en hoor het andere kind weer, dat hij moet plassen. Tjonge, ga dan met dat kind naar de wc, denk ik, maar ik zeg niets. Gelukkig, ik ben aan de beurt.

Het gesprek

Eenmaal binnen, vraagt de psychiater me waar we het over gaan hebben. Ik bepaal waar ik over wil praten en waarover niet, maar op dit moment kan ik even niet praten. Ik vertel hem, dat het druk is in mijn hoofd, dat ik net in de wachtkamer even niet meer tot rust kon komen en dat ik nu moe ben. Hij gaat direct over op de wachtende mensen in de wachtkamer. Hij verteld, dat het triest is, dat een hele familie, met de trein naar het ziekenhuis komen, terwijl het om één van de kinderen zou gaan. Maar, zo zegt hij, het gaat niet om de kinderen, het gaat om de ouders, het gaat om het gezin in het geheel. En zo komen we weer terug op mijn verhaal. Het gezin, waarin iedereen een rol speelt, maar ook een gezin, waar een soort van Assepoester rondloopt, die mooi is, maar wel de rotkarweitjes moet opknappen, die wel thuis moet blijven en zorgen dat alles op rolletjes moet blijven lopen en die gestraft wordt als het niet gaat, zoals het hoort te gaan. Hij verteld me, dat Assepoester te mooi en te lief was, voor de buitenwereld en dat anderen daar jaloers op waren. Maar hij verteld me ook, dat er wel van me gehouden werd. Ik begrijp het niet, hoe kun je nu iemand zoveel pijn doen, als je van iemand houdt?

Houden van

Dat gebeurt het meest, verteld hij, degene waar je van houdt, die doe je het meest pijn. Nu snap ik er niks meer van. Je doet je geliefden geen pijn! Maar volgens hem, was dat iets, wat het meest voorkomt. Ik vertel hem het verhaal over het cadeautje, wat ik voor mijn vader kocht, waar ik hard voor had gespaard en wat hij zo graag wilde hebben. Een knuffeltje voor aan de binnenspiegel in de auto. Ik was zo blij dat ik het kon kopen, ik had hard gespaard er zelfs klusjes voor gedaan om maar genoeg geld bij elkaar te krijgen. Ik wilde dat mijn vader trots op me zou zijn, ik wilde zijn liefde eigenlijk kopen. Toen hij het kreeg, deed hij het ook direct in de auto en was er blij mee! Maar toen kregen mijn ouders ruzie en woedend verliet hij het huis en stapte in de auto. Hij reed een stukje vooruit en stopte toen, pakte de knuffel en gooide die uit de auto. Ik was ontroostbaar, waarom deed hij dat nu? Wat had ik gedaan, waaraan had ik dit verdiend?

Loading full article...