Eindelijk brak de ochtend aan.
Zenuwachtig, voor het slapen gaan.
De hond was in geen velden of wegen te bekennen,
dat zal je net zien.
Stil kroop zij in een hoekje, op de bank.
Haar benen opgetrokken.
Weken hadden in het teken van gestaan, maanden van voorbereiding.
Als een ritueel, had iedereen zijn rol ingenomen.
Hoe zij aan de hare kwam, wist zij niet meer.
Niemand had haar iets gezegd of opgedragen.
Gewoonlijk was zij nogal aanwezig, dat wist zij wel.
Nu probeerde zij zich onzichtbaar te maken.
De kleren, die zij vandaag zou dragen, waren al uitgezocht.
Buiten spelen was geen optie meer.
Zij had geleerd, die dag voor lief te nemen.
Soms werd er een vraag gesteld,
die zij maar het best met ja of nee kon beantwoorden.
De grotere mensen hadden geen tijd.
Soms telde zij hoe vaak haar zus de trap op liep, of dezelfde vraag herhaalde.
Erg efficiënt was het niet.
Er hing een broeierige sfeer, iedereen op zijn tenen.
Poeslief, omdat elk moment de boel kon ontploffen, zo fragiel.
Maar, om de één of andere reden, hadden ze allemaal besloten,
nu niet.
Hoe wij, onderling elkaar irriteren, wat er onderhuids ook groeit,
vandaag gaan wij op vakantie.
Waar moeder het lef vandaan haalde is haar nog een raadsel.
Zij propte vier van haar kinderen in een Daf met aanhanger.
De oudste zoon ging niet meer mee, die woonde op zijn eigen.
Oma nam de hond in huis, verzorgde de planten.