Leven met een vogelfobie
Een fobie is een extreme angst die je handelen in het dagelijks leven sterk kan beïnvloeden en je zelfs kan beperken in een aantal dingen. Fobieën zijn er in allerlei soorten en maten. De meest bekende zijn de fobieën voor spinnen, muizen en pleinen. Maar er zijn ook minder bekende angsten voor bijvoorbeeld haren, stof, bloemen en in mijn geval voor vogels.
Als kind heb ik op nog onduidelijke wijze een extreme angst ontwikkeld voor vogels, veren en alles wat kan fladderen. Zolang een vogel maar in een kooi zit, zich gedeisd houdt en er geen veren op mij kunnen komen vind ik alles best. Als ik het dier of zijn veren maar niet hoef aan te raken of het niet over me heen kan vliegen is er helemaal niets aan de hand. Ik zal niet pal naast een vogelkooi gaan zitten maar de kamer uitrennen doe ik ook niet (meer).
Naarmate ik ouder werd is de angst wel enigszins verminderd. Zo zou ik voorheen geen afbeelding in een boek aanraken waarop een vogel afgebeeld stond. Als ik een bladzijde omsloeg pakte ik, uit voorzorg, de punt vast om er zeker van te zijn geen vogel aan te raken. Wat nog wel gebleven is, is de angst voor tastbare vogels (niet alleen levende maar ook bijvoorbeeld een diepvrieskip) en veren. Het gevoel van veren kan me nog steeds panisch maken. Waarom? Ik kan het niet goed omschrijven. Het heeft iets te maken met het gevoel dat veren veroorzaken wanneer ze langs de huid gestreken worden. Vergelijk het met het krijgen van kippenvel als iemand met zijn nagel over een schoolbord krast. Vlinders, vleermuizen en insecten heb ik inmiddels wel volledig geaccepteerd.
Maar fladderende vogels ga ik nog steeds uit de weg. Dit is soms best lastig. Zeker wanneer je kinderen heb. Die willen zo nu en dan toch eens de eendjes voeren. Met veel bloed, zweet en tranen heb ik dit altijd wel gedaan omdat ik niet wilde dat de kinderen ook een fobie zouden ontwikkelen voor vogels. Ze mochten alleen geen veertjes oprapen en meenemen. Mama vindt veertjes nu eenmaal een beetje vies.