„Echt wel”.„Als mensen weten dat ze gefilmd worden, gedragen ze zich. Je mobiel is een draagbare bewakingscamera.”

China
Het drukke kruispunt bij het Lotusbloempark in Shenzhen, waar camera's de gezichten van verkeersovertreders herkennen. Overal in China hangen camera's die gezichten herkennen. Wie een overtreding begaat, wordt opgemerkt. Die camera's met #gezichtsherkenning boeken al spectaculaire resultaten, die breed worden uitgemeten in de staatsmedia. Zo werd in mei op een concert van een Hongkongse popster dankzij gezichtsherkenning een voortvluchtige verdachte uit een publiek van 60.000 mensen gehaald. De man, op de vlucht voor zijn schuldeisers, gebruikte de ID-pas van zijn broer om binnen te komen, maar had geen rekening gehouden met de nieuwste technologie.

Misschien wordt het tijd om in Nederland dit ook te doen?

Column Ellen Deckwitz: Vastleggen

Mijn neefje (13) en ik gingen klimmen en dus haalde hij de hele woonkamer overhoop om zijn powerbank te vinden. „Gast, we gaan sporten, waar heb je zo’n laadbak in hemelsnaam voor nodig?”, zuchtte ik.

„Voor mijn mobiel”, snauwde hij.

„Je kan toch ook gewoon je oplader meenemen, ze hebben daar heus wel stopcontacten.”

„Straks kom ik buiten zonder stroom te zitten”, bitste hij. Chagrijnig liep ik naar de keuken waar mijn zus getuige de puinhoop ook aan het zoeken was geslagen.

„Hij is verslaafd aan sociale media”, zei ik.

„Nee”, zei mijn zus, „hij wil gewoon te allen tijde foto’s en films kunnen maken. Dan voelt hij zich veiliger op straat.”

Ik terug naar het neefje.

„Zeg plopkap, je bent niet per se veiliger als je alles filmt hè”, zei ik.

„Echt wel”, grauwde hij terwijl hij de krantenbak ondersteboven kieperde. „Als mensen weten dat ze gefilmd worden, gedragen ze zich. Je mobiel is een draagbare bewakingscamera.”

Ik wilde daar wat tegen inbrengen, maar door al die nieuwsberichten de laatste tijd van tieners die elkaar neersteken viel zijn filmdrift ook wel weer te begrijpen. Uiteindelijk vond mijn neefje de powerbank en zo gingen we met slechts anderhalf uur vertraging op pad.

„Voel je je nu eindelijk veilig?”, mopperde ik.

„Ja”, glunderde hij, de mobiel in zijn hand geklemd alsof het een taser was. „Als je iets kan vastleggen heb je bewijs.”

Terwijl ik me zorgen maakte over de uitdijende angststoornis naast me, verscheen er boven ons opeens een dijk van een regenboog, zo eentje die wel van neon lijkt. Ik wilde een foto nemen, maar ontdekte dat ik mijn mobiel niet bij me had. Triomfantelijk kiekte het neefje het tafereel.

„Fijn hè”, zei hij, „zo’n bewakingscamera.”

„De smartphone: ook voor de registratie van al uw légale zaken”, zei ik.

„Doe niet zo flauw, het is gewoon fijn om hem bij me te hebben”, zei hij, „het is net zoiets als met zo’n busje pepperspray: je weet dat de kans dat je hem zal gebruiken heel klein is, maar je voelt je toch iets zelfverzekerder als je hem op zak hebt.”

„Je mobiel is dus een wapen?”

„Ter zelfverdediging. Je telefoon is gewoon een soort schild, en dan kan je er ook nog eens mee bellen en op internet.”

En zo liepen we verder, omringd door een wereld die ieder moment kon worden vastgelegd en daardoor totaal geen bedreiging meer voor ons vormde, terwijl boven ons de hemel kalmpjes vervaagde.
Ellen Deckwitz

„Zeg, je bent niet per se veiliger als je alles filmt hè”