Pieter de pad zit ongeduldig op zijn stoel te wippen. Het duurt niet lang meer. Het is er bijna. Hij voelt het in zijn buik. De wind die aan begint te wakkeren, de ritselende blaadjes aan de bomen. De lucht betrekt. Eerst nog grijs, dan donker, bijna zwart. Een vochtige warmte prikkelt zijn huid. Opgewonden slaat hij op zijn knieën. Nog even. Hier heeft hij op gewacht. Zodra hij de eerste regendruppels ziet neerkomen, springt hij op.
‘Joepie!’ zingt hij vrolijk. Enthousiast huppelt hij ‘spet spat’ door de regen.
‘Wat een hondenweer,’ bromt pa pad.
‘Ik dans en ik spring, ik jubel en zing.’ Pieter zwaait naar zijn vader. ‘Kom op, dans toch mee!’
‘Die jongen is niet goed bij zijn hoofd!’ Hij pakt zijn paraplu en steekt hem op. ‘Zo moet het maar,’ mompelt pa. ‘Ga je mee, ma?’


Loading full article...