Twee bleekneuzen
‘Wat zie je bleek!’
‘Heb je jezelf al eens gezien, dan?’
‘Ja, je hebt gelijk. De lente is niet gezond voor ons. Hoelang duurt het voordat we weer de herfst mogen begroeten?’
‘Veel te lang. Dat ga ik echt niet trekken.’
‘Wat wij nodig hebben is een flinke regenbui!’
‘Ja, een echt gure dag.’
‘En een flinke berg rottende bladeren!’
‘O, dat klinkt goed.’
‘Helaas komt de lente ons niet tegemoet.’
‘Ik ben bang dat je gelijk hebt. Maar wat kun je eraan doen?’
‘Ik ga vreselijk boos worden. En driftig stampen. Ik word woedend en kwaad en uiterst verbolgen.’
‘En dan?’
‘Dan word ik rood, heel rood!’
‘Dat wil ik wel eens zien.’
‘Oké, daar ga ik dan…’
*drie minuten later*
‘Ben ik al rood?’
‘Nog geen vlekje te zien.’
‘Ik geef het op!’
‘We kunnen ook gewoon bruin worden.’
‘Bruin worden?’
‘Ja, in de zon! We staan buiten, ongesmeerd, op een redelijk vrije plek. Misschien moeten we wachten tot de zomer, maar dan zouden we echt wel een mooi bruine glans kunnen hebben.’
‘Nou, dat is ook niet verkeerd. Laten we dat maar gaan doen.’