Nesteldrang
De connotatie van het woord ‘nest’ had voor mij altijd iets negatiefs. Het woord nest associeerde ik met boze verzorgers, een soort van Tokkies, die elke ochtend of zelfs in de namiddag, onderaan de trap of in de slaapkamerdeur naar recalcitrant kroost staan te krijsen: ‘KOM JE NEST UIT!’
Tot ik Remi kreeg. Als pup van amper 6 weken was Remi bezig met het bouwen van nesten. Slepend met dekentjes, en wollige knuffels deed hij pogingen om een soort fort te bouwen. Zelfs sokken en schoenen van iedereen moesten eraan geloven. Heel schattig.
Sindsdien vind ik het woord ‘Nest’ heel prettig, troostrijk.
Als je in de gedachtewereld van honden stapt, dan slapen de mensenbaasjes in een enorm nest. Eigenlijk hebben alle levende wezens op onze planeet dat gemeen; het bouwen van een nest. Zelfs mijn spin Arnold bouwt nestjes, een soort gesponnen hangmatjes, met het verschil dat hij er niet één heeft, maar talloze op ludieke plekken.
Levende wezens zijn kwetsbaar als ze slapen. De behoefte om ergens veilig, warm en zo beschermd mogelijk uit te rusten is universeel. Zinnen als ‘Ik ga mijn nest opzoeken’ of ‘Kom je nest uit’ hebben sinds dit universele inzicht een hele fijne lading.