Wie schrikt van mijn titel of er boos om wordt, zal begrijpen hoe ik me gisteren voelde. Na een druilerig begin van de dag was de zon doorgebroken. We stapten op de fiets, mijn dochters en ik. Het rook naar lente. We trapten met tegenwind over de dijk. We aten brood op een bankje en luisterden naar het kabbelende water. We stopten bij een grasveld. Ik kreeg een ketting van madeliefjes. "Alvast voor Moederdag, mam."

We hadden plezier om een verhaal van mijn jongste. We reden door het bos en verzonnen een spannend verhaal. Om de beurt een zin. We kwamen terug in de stad en passeerden een speeltuin. "Mogen we?" Ja, natuurlijk. Ik haalde een boek uit mijn tas en zocht een bankje in de zon. Het werd drukker in de speeltuin.

"Rot op naar Afrika, vieze stinknegers! Deze speeltuin is van ons! Jullie horen hier niet!" Kinderen van een jaar of twaalf, een paar jaar ouder dan de mijne. Ze proberen mijn dochters van het klimrek af te werken. En dat gaat er niet zachthandig aan toe. "Oprotten stinkerds! Ga lekker terug naar je eigen land! Vieze poepkleur!" Mijn jongste huilt, de oudste slaat van zich af. In een paar stappen ben ik bij ze. Woest.

Twee meiden en een jongen maken zich snel uit de voeten. Timide kijkt het overgebleven groepje me aan na mijn tirade. "We wisten niet dat u hun moeder was, mevrouw." Ja, dat overkomt me wel vaker. Daarom ben ik regelmatig getuige van smerige racistische praat. Niet altijd alleen door kinderen trouwens. Het baart me zorgen voor de toekomst. Nu kan ik nog voor ze opkomen. Later zullen ze het zelf moeten doen.

Loading full article...