"Ik heb er vroeger ook één gehad...", is de meest gehoorde zin, die je hoort als bonsaiverzorger. Onmiddellijk gevolgd door: ..."en die is kapot gegaan".

Als je de bezoeker dan vraagt om welke soort bonsai het ging, dan krijg je een verbaasde blik en als antwoord: "Dat weet ik niet, zijn er dan soorten?"

Verder doorvragen over waar ze die bonsai gekocht hebben, leert meestal dat ze die in een grootwarenhuis, op de markt, of in het beste geval in een tuincenter hebben aangeschaft.

De dingen die ze daar voor "bonsai" verkopen zijn meestal tropische boompjes die in massa geproduceerd worden in Oosterse derdewereldlanden. Deze soorten groeien, in hun land van herkomst, als tropisch "onkruid", en worden hier verkocht voor enkele euro's. Voor het verschepen worden die planten in vloeibare klei gezet, zodat ze op hun lange reis naar het westen, niet moeten gegoten worden.

Thuisgekomen met de nieuwe aanwinst, wordt deze voor het raam geplaatst en nu en dan gegoten. In de winter brandt de radiator onder de vensterbank en krijgt onze "kamerbonsai" uiterst droge hete lucht, daar waar hij in de tropen een luchtvochtigheid van 95% gewoon is. De klei droogt uit en wordt steenhard. Gieten blijkt onmogelijk want het water sijpelt niet meer door tot aan de wortels... Boompje dood. Ach ja, zo zijn we allemaal begonnen.

Loading full article...


Comment with a minimum of 10 words.
0 / 10
34 comments