De nieuwe bode en en de bijdehante taart
April is veelbelovend begonnen met een vrolijk schijnend zonnetje en temperaturen die langzaam oplopen naar een lenteachtige hoogte. De eerste hommels zoemen om de bloemen van de magnolia en de narcissen die fier hun kopjes in de wind wiegen.
Hilda strekt haar rug. Ze heeft de eerste onkruidjes uit het bloemperk van aardbeiplanten gehaald en voelt dat het ieder jaar iets moeizamer gaat met opstaan na een tijdlang gehurkt te hebben gezeten. Grinnikend denkt ze dat het zo langzamerhand tijd gaat worden om er een lange afstandstang bij te pakken, zodat ze rechtop kan blijven staan. Of beter nog, een uitschuifbare lange afstandstang en een telescoop, zodat ze op het schommelbankje bij de tuintafel kan blijven zitten. Ze ligt bijna plat om haar intelligente gedachte, ook geen strak plan, dat dubbel liggen van het lachen, de tijd dat ze nog zo soepel was als een elastiekje is historie.
Een geluid achter zich laat haar omkijken. Het is de postbode, zo'n beetje het enige contact tussen haar en de buitenwereld. Maar er is iets raars aan hem, hij was altijd al een beetje een vreemde kwast, maar nu heeft hij zijn pet tot ver over zijn oren getrokken, de klep heeft hij naar beneden gedrukt, zijn ogen zijn uit zicht. Misschien vanwege de zon, maar dat is niet erg logisch, want hij heeft de zon in zijn rug. Hilda heeft niet lang de tijd om hier over te prakkiseren, de man komt op haar afgelopen met iets onduidelijks in zijn handen. Wanneer hij dichterbij komt ziet Hilda pas dat het niet haar vaste bode is.
'Mevrouw, ik heb hier een speciaal pakketje voor u. Het bevat een nieuwe bankpas, maar voor ik het afgeef dient u eerst uw oude pas aan mij te overhandigen.'