Sepia, schuim van de zee
Wandelend langs het strand, vind ik tussen touw, wrakhout en plastic flessen ook langwerpige witte stukken, die wat op schelpen lijken. Het blijkt het rugschild van de zeekat Sepia officinalis te zijn, een inktvis die in de zomer algemeen langs onze kust voorkomt. Als deze dieren sterven en tot ontbinding overgaan, komen de poreuze rugschilden naar de oppervlakte. Onder invloed van eb en vloed spoelen ze dan aan op het strand.
In het Nederlands heet dat witte, vederlichte aanspoelsel, zeeschuim of sepiabeen, in het Frans os de seiche, en in het Engels cuttlebone. In het Duits heet het der Schulp, ongetwijfeld verwant met het Fries skulp voor schelp en met de uitdrukking ‘in je schulp kruipen’.
Gebruik Sepia
Zeeschuim of Sepia bestaat voor ongeveer 80 tot 90 procent uit aragoniet, een vorm van kalk. Het wordt voor diverse doeleinden gebruikt. Er wordt een wit poeder uit bereid, dat men vroeger veel gebruikte als polijstmiddel. In de dierenhandel wordt zeeschuim aangeboden om te voorzien in de kalkbehoefte van volièrevogels, die de opgehangen schilden gebruiken om hun snavels te scherpen.
Sepia officinalis is al bij Dioscorides als oogmiddel en als een soort tandpasta bekend. Ibn Baither vermeldt ook het gebruik tegen geslachtsziekten en als urinedrijvend middel. Tot in de 19de eeuw werd zeeschuim, als Ossa sepiae, algemeen in de apothekersboeken vermeld als middel tegen vele kwalen, van huiduitslag en oogontsteking tot geslachtsziekten. In het Oosten gebruikt men het als afrodisiacum, een middel waarvan men veronderstelt dat het de seksuele drift stimuleert.
Sepiakleur
Inktvissen spuiten in geval van gevaar uit hun inktzak een donkere vloeistof naar buiten. Om het pigment sepia te winnen wordt deze inktzak uit de inktvis losgesneden en gedroogd. Daarna kan de ingedroogde inkt zonder verdere behandeling tot pigmentpoeder vermalen worden.