Spiegeltje spiegelt aan de wand wie is de...
Op de plek van de puntjes kun je buiten ‘mooiste’ ook veel andere zaken invullen. Slimste, knapste, rijkste en ga zo maar door. Het vreemde is dat als je iets aan een spiegel vraagt je de vraag feitelijk aan jezelf stelt. Je kijkt jezelf in de ogen. Als je die vraag dus aan jezelf stelt impliceert dat dan niet dat je onzeker bent over bijvoorbeeld je uiterlijk of kennis of kunde? Impliceert dat niet dat jij jezelf vergelijkt met een ander? Misschien is die ander wel beter of slimmer of mooier. En wat gebeurt er dan als die spiegel, jij dus, antwoord dat die ander beter of mooier is? Ben je dan jaloers op die ander of kun je accepteren van- of beter nog blij zijn voor die ander? Of ben je misschien onzeker over je eigen kunnen omdat een van je ouders nooit zag waartoe jij in staat was? Je ouders jou misschien niet de ruimte gaven om dingen te proberen met woorden als “kom maar hier, ik doe dat wel want jij kunt dat toch (nog) niet”? Zelf was ik in de ogen van mijn vader 'maar een meisje'. Mijn jongere broertje kon alles beter, mocht ook meer. Later mocht ik nergens heen zonder zijn toezicht waarover hij dan later aan mijn vader verslag moest uitbrengen. Ik was er van overtuigd dat ik minder waard was omdat ik maar een meisje was.
Die overtuiging ‘niets waard’ heeft me later erg vaak in de problemen gebracht. Verstandelijk leerde ik wel dat ik net zoveel waard was als ieder ander. Maar gevoelsmatig was dit een pijnpunt. Ik kon ongelooflijk heftig reageren als ik het gevoel had dat iemand mij ‘minder waard’ vond of zichzelf ‘boven’ mij plaatste. Die reacties schoten er soms pijlsnel uit. Niet vanuit mijn huidige volwassen zijn maar vanuit de pijn die het kind van destijds ervoer, als het ware de pijnlijke plek die door iemand aangeraakt werd. Mijn zielige ik kwam aan het woord en ik hoorde haar achter mijn rug fluisteren: “Zie je wel, je bent niets waard.”
Alle woorden van anderen stuitten tegen een muur en konden niet binnen komen, ik kon ze gewoon niet voelen. Wat er ook gezegd werd, de ‘zie-je-wel-ik-ben-niet-goed-genoeg’-mantra stak direct de kop op. En als iemand iets aardigs zei dacht ik ‘die-moet-iets-van-me’ of ‘die-wil-alleen-maar–aardig-doen’. Ik kon lange tijd niet geloven dat iemand meende wat hij/zij zei. Later leerde ik dat het mijn eigen overtuiging was die veranderd moest worden. Het was nodig dat ik met andere ogen naar mezelf ging kijken. Ik was de enige persoon op deze wereld die zichzelf een waarde toe moest kennen. Ik was degene die moest stoppen met veroordelingen over mezelf. De herontdekking van mezelf was een behoorlijk lange zoektocht en kostte veel pijn en moeite.
Jou hoef ik niet uit te leggen hoe het werkt, want je hebt het zelf heel goed in de gaten.
Maar verstandelijk weten we het allemaal wel.
Zelf heb ik ook mijn pijnpunten uit mijn jeugd, het eenzaam zijn, niet gezien en geteld worden.
Maar als iemand dan per ongeluk jouw of mijn "code intoetst" dan doet het nog altijd verrekte zeer!
Nu kijk ik zelden nog in de spiegel, ik hoef niet te zien om te voelen.