Het minst zeggende sprookje, dat over niets gaat, opnieuw verhaald. Nu mét verhaallijn.

 

Er was eens een meisje met blond haar. Omdat iedereen donker haar had, werd zij goudlokje genoemd. Goudlokje speelde meestal alleen. Zij had geen broertjes en zusjes en ook geen vrienden. Papa en mama hadden nooit tijd. Zij speelde met haar fiets op het pleintje of met haar pop die zij van een oude afwasborstel en wasknijpers had gemaakt. Elke vlieg vond zij interessant en de zomer bracht zij vaak door in het bos. Haar pop bengelde dan aan een haak aan haar ceintuur als zij de vlinders achterna ging. 


Op een morgen was Goudlokje al vroeg op pad. Zij had een eekhoorntje een walnoot zien pakken en was benieuwd waar het diertje heen ging. Al snel was zij het uit het oog verloren en de weg kwijt. 

Al dolende kwam zij bij een huisje terecht. Zou daar een boze heks wonen, vroeg Goudlokje zich af of misschien wel een goede fee? Zij ging op haar tenen staan en keek door het raam. Het zag er binnen gezellig uit en zij was eigenlijk best wel moe van het lopen. Tot haar stomme verbazing zag zij 3 beren. Geen gewone beren, maar beren die op hun achterpoten liepen. Twee daarvan waren broodjes aan het smeren en 1 kookte pap. 'Het was een wonder, boven wonder dat die beren smeren konden', zong Goudlokje zachtjes. Zij herinnerde zich ineens hoe oma dat liedje vroeger wel eens voor haar zong als zij daar logeerde tijdens de zomervakantie. 

Loading full article...