Tot ziens, Marianne (deel 19)
De agent achter het loket kijkt me onbegrijpend aan vanonder zijn harige wenkbrauwen. Warrige borstels lijken het. Horizontaal over zijn voorhoofd loopt een rode afdruk van zijn pet. Het lijkt een naad. Alsof het dak van zijn schedel is getild en er weer opgezet. Zijn schaarse haren zijn nat van het zweet en zijn doorschemerende schedel blinkt als een spiegel.
“Hoe zegt u?” vraagt hij met een halfdicht geknepen linkeroog.
Ik haal diep adem en doe mijn uitleg een tweede keer: dat een man me de toegang heeft ontzegd tot het tehuis waar mijn zus verblijft. Dat ik haar dringend moet spreken omdat ons ouderlijk huis is verdwenen en ik nergens mijn ouders kan vinden, net zo min als mijn oudste broer. Dat mijn andere broer een eind hier vandaan woont, net als mijn jongste zus, en dat ik hun telefoonnummers niet ken en… en… en…
Het klinkt allemaal gejaagd en uitermate verward. Dat hoor ik zelf.