De bomen waren fel verlicht door het lage zonlicht dat op deze herfstdag uitermate goed te zien was. Ik liep achteraan de groep en keek steeds bij elke boom of ik wat kon ontdekken wat anders was. Het zonlicht scheen hierbij ook op het groene mos en de bruine bladeren, wat toch wel een goede kijk bood. Voorbij de vierde boom van rechts kwam er een man in groene kledij en met een zwarte hoed op, die er fors uitzag met zijn smalle gezicht. Laten we er van uit gaan dat er reuzen bestaan in het bos, want daar leek deze man totaal niet op. Zijn kleine gestalte en dikke buik hadden meer weg van een kabouter. Hij bleef even staan naast de boom en keek naar de groep wandelaars die verspreid over de boslaan liepen. Met een zekere discipline kwam hij naar mij toegelopen, waarbij zijn zwarte hoed strak op zijn hoofd bleef zitten. Ik groette hem kort met een goedemiddag meneer zoals ik bijna altijd deed bij mannen. De boswachter gaf geen beweging met zijn mond wat te zeggen, maar keek mij onverschillig aan en liep rustig op mij af. Plots bleef hij een paar meter voor mij staan en wees op mijn wandelschoenen. Ik haalde mijn wenkbrauwen even op aan en keek hem vragend aan. Doordat de zon overal aanwezig was en het geluid van het verkeer op de snelweg heel ver weg hoorbaar was, was de stilte niet van belang. De wandelaars waren al een stukje verder gewandeld, op weg naar de eindbestemming. De boswachter naam het woord: "Hoe maak jij je veters vast?" "Ik laat het door anderen doen en deze keer heb ik het door een mede wandelaar laten doen" beantwoordde ik de vraag en ik wees richting de vrouw met knalrode jas, die langzaam van de groep was teruggelopen naar ons tweeën. "Ik kan het nog beter doen als haar, gewoon met mijn padvinderskunde" zei de boswachter en maakte met zijn handen een gebaar dat op veter strikken leek.

Ik twijfelde of ik deze man, in het groen gekleed en klein gestalte, wel zou vertrouwen en gaf aan dat de vrouw wat dichterbij moest komen staan. "Geloof jij dat deze man beter kan strikken dan jij?"vroeg ik de vrouw, die ondertussen een paar meter van mij was verwijderd. De vrouw zei "ja ik heb het zelf al goed gedaan, dus waarom hij denkt dat hij het beter kan is mij een raadsel." De boswachter keek boos naar ons tweeën en was duidelijk niet op zijn gemak. "Deze veters zijn zo sterk, dat vraagt toch om perfectie bij het strikken." "Nee" antwoordde ik "het is al gebeurd dus ik zou maar verder wandelen, gewoon je werk doen." Nu werd de boswachter erg driftig en stond hij op het punt luidkeels iets te schreeuwen alsof iemand hem kon helpen bij dit conflict. Hij wenkte met zijn wijsvinger richting de vrouw om bij hem te komen, maar de vrouw weigerde resoluut, door te blijven staan.


Ze wenkte mij met haar hoofd richting de andere wandelaars naar de groep te gaan want anders zouden we nog de trein missen, als hij tenminste niet verlaat was. Mijn humeur verlangde eerder naar een goede treinrit richting huis dan in dit bos een conflict oplossen. Ik besloot de eerste mogelijkheid en kwam in beweging om de vrouw te volgen die al een been vooruit had gezet op de boslaan. In minder dan een minuut was de boswachter naast mij komen staan en had mijn linkerarm vast in zijn dikke stevige hand. In mijn oor hoorde ik zijn stem: "Als jij weggaat, zal ik je nooit meer kunnen helpen, want dan kies je voor de vrouw." De boswachter liet na deze zin mijn arm los en maakte rechtsomkeert zwaar stampend met zijn enorme laarzen, als schuurpapier dat over een glad oppervlak beweegt. Mijn rechterbeen bewoog van schrik nog na, en ik slikte gespannen via mijn strottenhoofd. De vrouw keurde de weggelopen boswachter geen blik waardig en gaf met een wenk aan de achterste wandelaars uit de groep in te halen en zo met z'n allen het station te bereiken. Ik bedacht mij geen moment en liep met gestrekte passen de nog steeds verlichte boslaan in de vrouw achterna die misschien nog net geen kilometer had afgelegd. Het conflict vergetend droomde ik weg bij het zitten in de blauwe tweede klas zetels in de dubbeldekstreinen, aan de buitenkant de bekende kleur geel met NS logo.

Mijn wit-blauwe tasje met witte koorden hing strak achter op mijn rug. Een half zachte peer had ervoor gezorgd dat erop mijn veldfles en broodtrommel sporen waren achtergebleven. De peer had ik inmiddels weggeworpen in het Buunderkampbos wat niemand in de groep was opgevallen. Of toch wel, dat ze er een grapje over hadden verzonnen wat ik dan niet had gehoord. Ik dacht nog aan een keer toen er kraanwater uit de veldfles was gelekt en het tasje blank had gezet. Het kraanwater had dan meteen het tasje nat gemaakt, waar nu de peer met zijn resten achter was gebleven. De groene resten van de peer waren verspreid over de bodem van de tas evenals op de veldfles en de broodtrommel. Wat gesprekken van wandelaars voor mij lieten mij doorstappen waarbij de gedachte aan het bereiken van het doelbewuste NS station een goed gevoel gaven. De voorman bevestigde dat door te zeggen dat het niet ver meer was, want een kwartier eerder had hij dezelfde boodschap uitgesproken. Alleen nu meende hij het echt zodat het goede gevoel steeds meer werkelijkheid werd. Waar we langs de oude villa waren gekomen bij aanvang van deze tocht liepen we er via de rechterzijde nogmaals langs. In de verte waren de lichten van een lijnbus te zien, die er misschien al een uur stond maar alleen de laatste tien minuten met chauffeur in zijn berijderstoel rechts voorin achter het glazen ruiten. In ieder geval was het NS station nu niet ver meer en tussen de vele eikenbomen te zien.

Loading full article...