Ten tijde dat de uilen spraken... Zo zouden we moeten beginnen. Want 't is duivels lang geleden.


In de bossen van Wijnendale - ze zeiden altemets 't Bos zonder genade - stond er een hofsteedje, niet verre van 't houten kasteel, dat als een krone boven de Wijnendaalse hoogvlakte pronkte. Op 't hofsteedje woonde de kleine vrijboer Watekin met zijn wijf en een 
handsvol kinders: vier dochters en een zeune. Boer Watekin was eertijds een felle jager. Nu was 't uit en amen met dat jagen: de jachthoorn hing in de balken van het dak en de pieke stond te roesten in de scheure. Watekin had immers een kwa bete van een vos gekregen, en twee jaar lang kreunde en kloeg hij van 't zeer in de wonde, die met kruiden noch balsem wilde genezen.

Intussen is zeune Iseram groot geworden. Op een kerfstdag komt Iseram de kasteelhere tegen.

Loading full article...