Was hij maar een marsmannetje geweest...
Mijn vader is een superheld. Hij heeft het te druk met het redden van mensen in nood over heel de wereld, daarom heeft hij geen tijd voor mij en mijn moeder. Dat was de intelligentste verklaring dat ik hem nooit zag, zelfs nooit gezien had. Mijn moeder wou me niets over hem vertellen, ontweek altijd mijn gevraag, totdat ze vandaag mijn constante gezeur over dat ik hem eens wil ontmoeten, zo zat is dat ze me de waarheid vertelt. Tenminste, dat vermoeden heb ik.
‘Je zult, zolang ik leef, je vader nooit ontmoeten. Dat zal me hopelijk bespaard blijven. Desnoods zal ik zelfs buitenaardse krachten aanwenden om dat te voorkomen. En nu hou je voor eens en altijd op met dat irritante gevraag.’
Mijn moeder meent het. Ze is het zat. Ze klinkt boos, woedend zelfs. Toch is er meer aan de hand, fel en hard klinkt haar stem, maar haar ogen spreken een andere taal, een veel zachtere, die van pijn en verdriet. Ik zwijg, doe de oordopjes van mijn iPod in en fantaseer verder over mijn vaders nobele heldendaden.