Afscheid
Wilfried bekeek het smalle steegje in zijn thuisstad Antwerpen. Hier was hij opgegroeid. Het was een plek vol herinneringen: fietsen naar het plein met Koen en Theo, elke woensdag wafels eten bij oma, kampen bouwen met zijn vader… Het kwam allemaal terug. Het was een gezellig huis, met gelach en gebabbel, tranen en verdriet. De grapjes en de bulderlach van zijn vader zou hij nooit meer horen. Hij slikte.
Nu stond hij terug voor zijn ouderlijk huis. De deur stond open, er klonk zacht geroezemoes. Hij twijfelde of hij naar binnen moest gaan. Het voelde verkeerd, zonder zijn vader die hem na zijn klopje, binnen riep. Het was akelig stil en het leek fout op eigen houtje het huis te betreden. Hoe lang zijn moeder en hij er ook gewoond hadden, je wachtte gewoon op de stem van John en die van niemand anders. Zijn geschreeuw hoorde je boven alles en iedereen wist dat je John zijn “ja!” moest horen, alvorens binnen te kunnen gaan.
Hij kon het niet verdragen dat mensen nu naar binnen en buiten liepen, alsof dat allemaal niets betekende.
Het irritante gefluister van de buren maakte het huis al anders. Geen spelende kinderen, rammelende borden, schallende televisie en gezellige drukte. Hoe vaak het hem vroeger ook ergerde, hij miste het allemaal.
Het zou gaan regenen. Hij trok de kraag van zijn jas recht en rilde. Zijn aandacht werd getrokken door een slanke, kleine gestalte, die iets verder stond. Er stond iemand onder de beschutting naar hem te kijken. Ze kwam naar hem toe, aan haar stap kon hij zien dat het een vrouw was. “Wilfried,” zei ze zacht, “ik wil je telefoonnummer.”