#geschiedenis  
In 1851 verving de Engelsman Scott Archer albumine door collodion, waarvan de basis katoenpoeder is. De zwart-witbeelden die met deze procedure werden verkregen, bereikten een kwaliteit die nooit meer werd verkregen. Met als nadeel, dat de opnames moesten plaatsvinden terwijl de plaat nog nat was en dat de ontwikkeling direct daarna moest plaatsvinden.

In 1871 loste een andere Brit, Richard Meaddox, dit probleem op door Collodion te vervangen door gelatine, een procedure geperfectioneerd door Charles Bennet, die aantoonde dat gegelatiniseerde platen een grote gevoeligheid kregen wanneer ze meerdere dagen bij 32° C werden bewaard. Niet alleen konden gelatinebromideplaten vóór gebruik worden opgeslagen, maar hun gevoeligheid was zodanig dat de blootstelling niet meer dan een fractie van een seconde bedroeg.


Om deze reden begon kort voor 1880 de geschiedenis van de sluiter, omdat de hoge gevoeligheid van de platen de conceptie vereiste van mechanismen die slechts een honderdste en zelfs een duizendste van een seconde licht in de camera konden laten. De intensiteit van het licht moest nauwkeurig worden geëvalueerd en zo werd de fotometer een echt meetinstrument.