Beer zit op een bankje, helemaal alleen. Hij kijkt naar de treinen die stoppen. Er stappen mensen uit en er stappen mensen in. Ze hebben haast en lopen voorbij zonder Beer te zien. Het zijn mannen, vrouwen en soms ook een kind. Kinderen willen meestal wel even blijven staan om naar hem te kijken, maar hun papa of mama heeft geen tijd om te blijven staan. Beer houdt niet van vreemde mensen, dus hij vindt het wel fijn als ze doorlopen.

Hoelang zit Beer hier al? Hij weet het niet. Er hangen wel klokken boven het perron, maar klokkijken heeft Beer nooit geleerd. Hij weet alleen dat hij nu al heel lang zit te wachten. Voorzichtig kijkt hij om zich heen, misschien ziet hij Bjorn lopen. Dat is zijn beste vriend, ze zijn altijd samen. Nou ja, bijna altijd, want nu zit Beer alleen. Vandaag gaan ze met de trein op reis, naar de oma van Bjorn. Die kent hij wel, oma zegt altijd heel vriendelijk: 'O, daar hebben we Beer. Hoe gaat het met je?'
Dan knikt hij altijd een klein beetje en bromt heel zachtjes zijn antwoord: 'Goed hoor!' Beer houdt er niet van om hard te roepen of praten. Het is ook niet nodig, Bjorn verstaat hem toch wel.

Ze gingen deze keer niet met de auto. Met de fiets zijn ze naar het station gekomen. Papa, mama, Bjorn en Beer. De trein was er nog niet, ze moesten nog even op het bankje wachten. Treinreizen is spannend, het zou voor Bjorn de allereerste keer zijn. Voor Beer trouwens ook.

'Goed opletten, Beer!' had Bjorn gezegd, 'ik moet even plassen!' Ook de papa en mama van Bjorn stonden op. Die moesten zeker ook plassen. Beer bleef alleen op het bankje achter.

Loading full article...