Het nieuwe leven van de boze tovenaar
Duizend jaar, het was een lange tijd om te slapen. Tovenaar Mallus rekte zijn stramme spieren uit en beende voorzichtig op en neer in de diepe kerker onder zijn kasteel die hem zolang als gevangenis en slaapplaats had gediend. Met een schaar knipte hij de meterslange baard af, hij zou er anders maar over struikelen. Een hol gevoel in zijn maagstreek wees hem op nog wat anders. Honger. En niet zo’n beetje ook. Niet zo gek natuurlijk, na zo’n lange tijd. Het heeft zijn voordelen om tovenaar te zijn en met een zwaai met zijn toverstaf toverde hij allerlei heerlijke spijzen op tafel.
'Ik zal met kleine hapjes beginnen', zei hij in zichzelf, 'dat lijkt me beter.’