Hij tekende mij voor het leven, die man.
Hij tekende mij voor het leven, die man.
Die jongen toen nog eigenlijk. Hij was 16. Ik was 10.
Ik kende hem al heel mijn leven. De buurjongen. De jongen met wie ik af en toe speelde, samen met andere buurtkinderen. Hij was een grote slungel toen hij 16 was. Ik was een klein meisje.
De eerste keer dat hij aan me zat, zat ik op zijn schouders. Het was zomer. Ik droeg een rokje. Blote benen die over zijn schouders hingen. Ik vertrouwde hem. Hij was mijn stoere buurjongen, die ik al mijn hele leven kende.
Eerst lagen zijn handen nog bij mijn knieën, maar toen schoven ze omhoog.
Vanaf toen ging het alleen maar verder. Ik wou niet meer met hem spelen. Maar onze ouders kwamen vaak bij elkaar op bezoek. Ze vonden het maar flauw dat ik niet mee wou spelen.
Verstoppertje is leuk, toch ?
We zochten in tweetallen. Hij was de oudste. Hij verzon de spelletjes. Zoeken en verstoppen in duo's. Hij en ik natuurlijk. We zochten niet meteen. Hij nam me altijd eerst mee naar een apart plekje.
