8 november 2015

 

De dag na dat vreselijke telefoontje ging ik samen met mijn moeder naar het ziekenhuis. Daar zat hij dan, half overeind in een ziekenhuisbed met nog steeds die lege blik in zijn ogen. Een van zijn ogen hing zelfs een beetje naar beneden.

Het was papa niet meer. Afwezig. Weg.

Volgens mij herkende hij me wel, toen ik binnen kwam lopen. Ondanks die lege, bijna kinderlijke blik zag ik een glimp van herkenning terug in zijn gezicht, gepaard met het glimlachje dat mijn vader typeert. Ik ging naast hem op het bed zitten, hield zijn hand vast en probeerde met hem te praten. Maar het communiceren was lastig. Zo probeerde hij wel degelijk met je te praten, maar was er gewoon geen touw aan vast te knopen. Moeilijke, technische termen van zijn werk gemengd met Engelse woorden. We begrepen hem niet, maar wilden dit niet laten merken. We wilden hem niet kwetsen.

Hij draaide zich naar mijn moeder toe, die aan de andere kant van het bed stond."Komt Julia?" vroeg hij, net verstaanbaar. Een golf van verdriet ging door mij heen. Hij herkende mij dus toch niet. Die glimp van herkenning, dat glimlachje? Ik had het mis. En toch ergens voelde ik mij vereerd, want mijn naam had hij blijkbaar wèl onthouden. Mijn moeder keek hem ondertussen niet begrijpend aan en probeerde hem uit te leggen dat ik er al was en naast hem, zijn hand vasthoudend, op het bed zat.

Loading full article...