de Bel
De Bel
Ik had me streng voorgenomen om bij het vallen van het donker mijn deur niet meer open te doen. Maar nu, als door een wesp gestoken, spoed ik me naar de voordeur om deze te openen. Eerst zie ik niemand maar als ik een beetje naar buiten kijk zie ik iemand staan. Een rode damesjas met een zwart dophoedje en een paar plastic zakken in de hand zegt: "oh hey... ze doet open".
"Ja?" vraag ik. "Waar kom je voor?". "ik kom me even voorstellen"zegt het hoedje waar een man onder schuil blijkt te gaan. Meer een jongen eigenlijk nog. "Hoezo?"vraag ik. "Ik ga voor altijd vertrekken uit dit dorp, ik word hier voor dood achter gelaten" zegt hij. "Hoezo kom je dan bij mij?" vraag ik nog schaapachtig.
"Mijn vader was hier klusjesman. Hij heeft wat klusjes voor jou gedaan". "Wie is je vader dan?" vraag ik. Hij noemt me de naam. "Dolle Peter" zegt hij. Er gaat me een lampje branden. Dolle Peter, ja die was hier een paar keer. Ik dacht vaak dat hij me wel aardig vond. Misschien vanwege de koffie die ik voor hem maakte. En altijd even een praatje als we elkaar tegenkomen in de buurt super.
Ik kijk de jongen nog eens goed aan. Een open blik heeft hij, totaal niet verlegen ook. Maar die kleren... Hij lijkt in geen enkel opzicht op Dolle Peter. Eerder het tegenovergestelde. De jongen is mager met een smal gezicht.
"Maar waarom kom je dan hier?" vraag ik nog eens. "Ik kan nergens heen" zegt hij "dus kom ik me even aan je voorstellen. Verbaasd vraag ik: "Ben je al bij Emmaus geweest?". "Ja" zegt hij "Die willen me niet. Ze zijn bang dat ik dan eenzaam wordt. Ik pas daar niet zeggen ze".
"Maar ik kan je niet binnen laten" zeg ik. "Ik kan je echt niet binnen laten". Ik voel de wanhoop als ik die woorden uitspreek, als in een flits zie ik me al vermoord liggen. Ik bedoel, zo sterk ben ik nou ook weer niet.