
Het is nacht en ik word wakker. Weer naar het toilet. Het komt door de medicatie die ik krijg. Als ik op wil staan voel ik me licht in mijn hoofd en voor ik het weet lig ik op de grond. Ik heb geen kracht genoeg om op te staan. Ik kan net bij het rode koortje. De verpleegkundige komt binnen met een collega en zij helpen mij weer op mijn voeten. Ik voel me erg slap, maar heb verder geen pijn. De volgende ochtend komt de zaalarts langs om te vragen wat er nu precies is gebeurd. Ik weet het niet. Ze geeft aan dat ze voor vandaag weer een maagonderzoek gaat plannen. Ik heb er geen zin in, maar geen keuze. Geen ontbijt en wachten tot ik weer een tentstok mag inslikken. Even na twaalf word ik opgehaald. De dienstdoende verpleegkundige stelt mij op mijn gemak en zegt, vraag om een roesje. Sorry, wat!? Ja een roesje dan merk je het niet. Vanaf dat moment zeg ik tegen iedereen die ik tegenkom dat ik een roesje wil. Ik wil zeker weten dat iedereen het weet. Als ik naar binnen word gereden blijf ik herhalen dat ik een roesje wil. Dit keer is er een mannelijke dokter en die zegt dat het goed komt. Ik krijg een klein bekertje met iets en drink het op. Mijn keel voelt opgezet. Ik vraag of dit het roesje is. Nee zegt ze. Oh, maar dat wil ik wel hoor. Ik krijg nog een drankje. Daarna word ik wakker op de uitslaapkamer. Ik heb niets meegekregen van het onderzoek. Later hoor ik dat er toch nog een gaatje in mijn maag zat en ik dus nog steeds bloed verloor. Terug op de afdeling, schuifel ik gelijk naar mijn happy place aan het einde van de gang en laat me verwennen met taart en sandwiches.
Na drie weken in het ziekenhuis mag ik naar huis. Ik mag kiezen, of vandaag of morgen. Ik geef aan dat ik dan net zo goed vandaag kan gaan. Terwijl ik alleen blijf in mijn kamer word het mij toch te veel. Ik breek uit in een huilbui. De dienstdoende verpleegkundige komt binnen en vraagt wat er is. Ik geef aan dat ik bang ben. Ik weet niet wat er nu allemaal gaat gebeuren. Wie gaat mij in de gaten houden als ik thuis ben? Hoe ga ik leven met kanker? Ik heb geen vervolgafspraken en de zaalarts zei als er iets is dan gewoon even bellen naar de oncoloog. Maar ik heb geen nummer. Ik wil nog niet naar huis. Ik ben er nog niet klaar voor. Ze geeft aan dat ik ook de volgende dag weg mag, dan kan ik alle vragen nog stellen die ik wil. Ik word weer wat rustiger nu ik weet dat ik nog een dagje mag blijven. Zodra de arts op de kamer is stel ik zo veel mogelijk vragen. Hij zorgt er voor dat er vervolgafspraken worden gepland. Hij vertelt ook dat er nog niet veel te vertellen is over de kanker. De pillen moeten hun werk gaan doen. Het vocht in mijn benen is nagenoeg weg, maar ik word nog wel ingezwachteld als ik thuis ben. En iedere maand moet ik een injectie halen bij de huisarts. Ik lig in bed en bedenk me dat ik deze kamer toch wel ga missen. Er komen een aantal verpleegkundigen binnen en nemen afscheid van mij. Ik bedank ze en ga ze stiekem wel missen.
De volgende dag maak ik me klaar om het ziekenhuis te verlaten. Mijn vader rijdt me naar huis, waar de bank plaats heeft gemaakt voor een ouderwets ziekenhuisbed. Onderweg hebben we zo'n pillendoos gekocht waar je een week vooruit je pillen in kan doen. Na een uur ben ik er eindelijk uit welke pillen ik wanneer moet nemen. Ik ben moe en ga op bed liggen. Ik voel me vreemd. Ik weet niet zo goed wat ik nu moet doen. Ik probeer mijn draai te vinden, maar ik heb het gevoel dat het nog wel even gaat duren.
In de dagen na mijn ontslag uit het ziekenhuis is het druk. Er komen mensen langs en ik heb mijn eerste controle afspraak in het ziekenhuis. De thuiszorg komt langs om te controleren of het goed gaat. Ik weet nog steeds niet hoe het gaat met mijn kanker. Iedereen is druk bezig met het vocht en met mijn stabiele maar slecht functionerende nieren. Ik durf er ook niet naar te vragen. Ik word gebeld door de oncologisch verpleegkundige en ze vraagt hoe ik me voel. Ik merk dat ik stijf ben en maar moeilijk opstart in de ochtend. Ze geeft aan dat het door de medicijnen komt. Na een paar dagen word ik alleen maar stijver. Ik wil niet meer uit bed komen. Mijn vader maakt zich zorgen en hoopt dat ik meer zal gaan bewegen. Maar de pijn is te erg. Ik wil alleen maar liggen. Op deze manier zie ik het niet zitten. Dit is geen leven. Langzaam word ik depressief. Ik huil de hele dag en heb vooral veel pijn. Ik weet niet goed wat ik moet doen of met wie ik moet praten. Ik heb geen zin in mensen om me heen.
Het is tijd om naar het ziekenhuis te gaan. Ik krijg een scan. Dat is niet leuk. Het hele proces is niet leuk, maar het wachten op de uitslag is nog minder. Daarnaast doet mijn hele lichaam pijn. Om nu 15 minuten stil te liggen met mijn armen omhoog in een buis, is niet iets waar ik naar uit kijk. Na een uurtje sta ik weer buiten. Ik voel me onrustig. Het lange wachten gaat nu beginnen. De afspraak met de oncoloog is over tien dagen.
Als ik naar het ziekenhuis rijd met Bianca ben ik nerveus. Ik voel me iets beter, maar ik loop nog steeds gebogen door de pijn. De oncoloog komt mij halen en hij lijkt vrolijk. Ik hoop daar uit te halen dat het nieuws wel mee zal vallen. Ik ben dit keer in Haarlem Noord. De oncoloog neemt mij mee en vraagt hoe het gaat. Ik zeg dat ik me iets beter voel. Hij steekt van wal. Hij zegt, het gaat niet goed... Mijn wereld staat stil. De uitzaaiingen zijn erger geworden. De medicijnen doen hun werk niet, dus we gaan over op andere medicijnen. Hij laat me de scan zien van eerder en de laatste. De zwarte stippen zijn groter geworden. Hij zegt dat we samen ons best gaan doen om dit onder controle te krijgen. Ik moet positief blijven. Ik krijg nieuwe medicijnen. Het is een kuur van steeds drie weken, samen met twee injecties in mijn bil. Die krijg ik iedere maand. Ik neem de recepten aan en neem afscheid. Als we in de lift staan breek ik. Ik ben zo verdrietig. Ik voel niet aankomen dat het slechter met mij gaat en dat maakt mij bang. Ik kan er niet meer vanuit gaan dat mijn lichaam aangeeft wanneer ik ziek ben.
Loading full article...
Copied the link. Now go ahead and share it.