De tijdreis (1)
Starling was een intelligente man van 55 jaar en professor aan de Universiteit van Pennsylvania. Daar bracht hij de meeste tijd van zijn leven door. Een sociaal leven had hij nauwelijks, behalve dan met zijn studenten. Ze keken tegen hem op en bewonderden zijn enorme kennis op het gebied van teleporting. Hij was niet getrouwd. In vrouwen was hij nooit geïnteresseerd geweest. Hij had als middelbare scholier wel eens met een meisje gedatet omdat dat zo hoorde, maar hij had zich altijd zeer onhandig gedragen. Hij wist ook nooit precies wat hij tegen zo’n meisje moest zeggen. Meestal zei hij iets onnozels, waardoor er een onaangename stilte ontstond. Hij voelde zich dan vreselijk opgelaten en kleurde tot achter zijn oren. Na een paar keer hield hij het daten voor gezien.
Zijn collega’s en studenten van de Universiteit wisten dat hij met een geheim project bezig was. Al jaren werkte hij er in zijn vrije weekenden en vakanties aan. Dit deed hij in de kleine ruimte naast zijn werkkamer. Als hij uit de kamer kwam deed hij zorgvuldig de deur op slot en borg de sleutel op in de binnenzak van zijn bruine ribfluwelen colbert, die hij samen met zijn beige katoenen broek en gestreepte overhemd dagelijks droeg. Kleding vond hij een bijzaak. Het moest lekker zitten en er redelijk uitzien, veel geld gaf hij er niet aan uit en aan winkelen had hij een broertje dood.
Die ochtend was Starling in zijn werkkamer. Het was een prachtige ochtend in mei, de zon scheen door de ramen naar binnen en verlichtte zijn bureau. Hij liep naar de deur van zijn geheime kamer en haalde hem van het slot. In de linker hoek van de kamer stond een teleport. Het was een soort telefooncel, zoals je vroeger op straat zag staan in een tijd, waarin men nog geen mobiele telefoon had en met contant geld iemand kon bellen. Op het bureau ernaast stond een oude laptop. Hij toetste zijn wachtwoord in en zocht de pagina op waar hij zijn gegevens kon invoeren. Hij typte zijn naam, Starling, zijn leeftijd, 55 jaar, het jaartal, 1500 na Chr. en de plaats, Turijn. Toen klikte hij op een groene button en de deur van de teleport ging open. Hij stapte naar binnen en sloot de deur. Starling was opgewonden, hij voelde een gezonde spanning. Hij deed dit helemaal alleen, niemand wist ervan. Dit was het moment waarop hij jaren had gewacht, waarvoor hij al zijn vrije uren opgeofferd had. Hij wist dat hij een groot risico nam, want er was een kans dat hij niet meer terug zou kunnen komen. Hij had niets te verliezen vond hij en dus drukte hij op de rode knop in het midden van de teleport. Hij voelde zich direct licht worden en even later stond hij op een groot marktplein, midden in het centrum van Turijn.
Het was er druk, mensen liepen te wandelen, kooplieden liepen er tussendoor met hun karren vol koopwaar, kinderen renden rond en iets verderop zag hij twee honden zich aan elkaar vergrijpen. Het plein was bedekt met kinderkopjes en hij moest oppassen dat hij niet in een plas of in de modder stapte. Het was koud en er stond een gure wind. Eigenlijk was hij veel te dun gekleed besefte hij nu. De vrouwen droegen lange jurken tot op hun enkels en op hun hoofd een linnen kap. De kleding was van dikke wollen stof gemaakt, een soort molton. De mannen droegen pelsjassen met daaronder een dikke maillot. Onder de bovenkleding droegen ze een linnen hemd en op hun schoenen zaten zilveren gespen.
Er was veel lawaai op straat en het stonk er. Starling wandelde een zijstraat in. Hij wilde weg van de drukte en het lawaai. De mensen keken angstig en agressief naar hem, waardoor hij zich niet op zijn gemak voelde. Hij zag er ook heel anders uit dan zijzelf en men was niet gewend aan vreemdelingen. Hij liep langs een etalage en keek naar binnen. Twee mannen waren druk bezig met een pers. Er kwam een groot vel bedrukt papier uitgeschoven. Hij realiseerde zich op dat moment dat de boekdrukkunst nog maar net uitgevonden was. Achter de mannen stond een grote houten kast met brede, smalle laden. Daar moesten de letters in liggen, bedacht hij. Hij wandelde nog wat verder en besloot toen terug te gaan. Hij had het hier wel gezien. Hij kende de geschiedenis en werd misselijk van de geur die in de stad hing. Het was een combinatie van bedorven vlees en urine, zo’n penetrante ammoniaklucht, die hij vroeger wel eens geroken had in de toiletten van de Universiteitssoos. Hij walgde ervan.