Klik hieronder voor de inleiding:

Hoofdstuk 1: Bang, angstig en nerveus

'Tik, tik, tik...', de pen stuitert op het papier, waar inmiddels wel honderd blauwe stipjes op staan. Henry piekert. Het verhaal wat hij wil schrijven is wel héél zielig. Wil hij die zielepiet wel zijn? Maar goed, zíjn leven, hoe híj het heeft beleefd... Nee, dat gaat 'ie niet 'opleuken'. Niet censureren. Waar mogelijk misschien wat humor. Een ieder die het wil lezen, leest het, wie het niet wil niet. Misschien ook wel bang voor kritiek. Bang, angst, ... Zaken die wel érg vaak voorkomen in zijn leven. Maar dit is een 'Once in a lifetime verhaal', dus Henry tikt voor de laatste maal zijn pen op papier en begint weer te schrijven...

 

In het begin viel het nieuwe thuis nog redelijk mee. Henry en Barry hadden redelijk vaak ruzie maar dat kan nog gezien worden als normaal. Tenminste; wat was normaal? Een echt referentiekader had Henry niet. Het was zo ongeveer wat hij gewend was maar nu zonder vader. Voor zover je zo iemand vader kon noemen tenminste. De opmerking van een tante van moeders kant aan Barry: "Eigenlijk ben jij nu een beetje het hoofd van het gezin", had ze beter achterwege kunnen laten. Barry zou op termijn zelf al steeds meer en meer de baas gaan spelen...

Familie kwam er eigenlijk nauwelijks. In Giethoorn al bijna nooit en nu ook slechts sporadisch. Bovengenoemde tante, tante Mia kwam eens een enkele keer en nog eens een paar ooms en tantes. Behalve dat ze in het zuiden des lands woonden, waren er wel meer oorzaken dat er bijna nooit familie kwam, daarover later meer. Oom Bob en tante Els kwamen echter wel vrij vaak. Uitgerekend een jongere zus van vaders kant. Zij hebben hen nooit laten vallen, tot op de dag van vandaag. Wel hebben ze meerdere malen gezegd niet zo goed tegen de ruzies te kunnen, tussen de twee broers. Op zich begrijpelijk...

Barry deed een universitaire opleiding en Henry ging naar de L.T.S. Het ging allemaal niet goed. In de privé-sfeer niet maar ook niet op school. Henry was bang. Altijd maar bang, angstig en nerveus. In de 15 jaar dat hij jong was, had hij nooit anders gekend dan angst. Op school was hij de jongste, overal eigenlijk. En hij moest zichzelf staande houden tussen de grote jongens in de klas, in de kantine, op het speelterrein. Hij hoorde nergens bij. En in de kantine ging Henry aan een tafel zitten, alleen of bij jongens die hij niet kende maar die hem met rust lieten. Dat gaf een gevoel van veiligheid. Wanneer er een les begon, gingen ze naar het betreffende lokaal. Vaak kwam de leraar pas later. Dat duurde soms wel een kwartier of langer, afhankelijk van de leraar in kwestie. Dat waren hele lange minuten. Er werd met schooltassen gegooid, er werd geschreeuwd, iets uit je tas gepakt, met brandende 'vliegtuigjes' gegooid of wat voor ellende dan ook. Kwajongensstreken, zou je kunnen zeggen. Maar voor Henry was dit niet te verdragen, om wat voor reden dan ook. Ook stil zijn hielp niet. Daardoor viel je juist extra op. "Stille wateren hebben diepe gronden", kreeg hij dan ook regelmatig te horen. Eén kameraad had hij; Patrick. Dat was zijn steun en toeverlaat. Patrick was ook vaak de sjaak maar die was tenminste niet bang. Wanneer de leraar binnen kwam, was dit een enorme verlichting. Voor even tenminste. Want dan kwam de spanning weer dat je je huiswerk niet af had. Zelf wist Henry niet eens waarom hij dat niet deed. Achteraf is het niet zo moeilijk, als je kijkt naar de thuissituatie... En van ADD en een angststoornis had je nooit gehoord. Laat staan dat Henry wist dat z'n broer autisme had. Dat wist Barry zélf niet eens.

Het interesseerde de meeste leraren ook niet of je wel mee kon komen, laat staan wat je persoonlijke situatie was. Op een enkeling na dan. Hoe anders was het op de lagere school, in een klas van negen kinderen. Maar ook daar regelmatig de angst voor de reactie van de meester, vanwege het huiswerk. Henry kon zich er nooit toe zetten, z'n hoofd er niet bij houden, het ging gewoon niet. Barry wel. Hele dagen zat hij te leren, z'n bureau rondom dichtgeplakt met kranten, zodat je hem niet zag. Vreselijk saai, alsof je geen broer had. Eén van de momenten die Henry was bijgebleven van de lagere school was dat meester Knol een opdracht gaf. Henry was weggedroomd, staarde wat naar buiten. Gewoon helemaal afwezig... En toen 'PATS!' De vuist van meester Knol op tafel, met de woorden: "BEGÍN JE NOU NOG EENS EEN KEER JOH!' Een schrikmoment voor zo'n kind wat niet te bevatten is, je van geen kwaad bewust. Angst... Ja altijd. Of het nu van de schooltandarts was, schooldokter of de ergste nachtmerrie; zwemles. Met die enorm hoge grote, gore, groene glijbaan, die al een heel eind boven het water ophield. Naar gelang de bui van je schoolmeester of badmeester of -juffrouw, moest je daar wel of niet vanaf. En dan die haak... Voor velen heel herkenbaar waarschijnlijk. Langs de kant liep dan zo'n schreeuwende kenau mee, op witte klompjes. Helemaal in het wit trouwens, als in een mortuarium. Naar het schijnt heeft Henry tijdens rugzwemmen onophoudelijk 'Help!' geroepen. Zelf had hij dit niet eens door en kon zichzelf trouwens sowieso niet of nauwelijks horen met z'n oren onder water. Dit was voor de (bad)meesters en juffrouws héél vermakelijk, kennelijk. Henry werd hartelijk uitgelachen, ook door zijn broer, welke het nodig vond om dit thuis ook nog eens smeuïg te vertellen. Ja, daarbij had Barry hem ook al eens verraden toen de bange jongen zich onder een kast verstopt had, wederom bang voor zwemles. In plaats van dat iemand eens aan het jochie vroeg wat er aan scheelde...

Loading full article...