Coma
De eerste keer dat ik met een comapatiënt werd geconfronteerd was ik elf. Mijn vader had een ernstig auto-ongeluk gehad, aangereden door een dronken vrachtwagenchauffeur. Hij lag finaal in de kreukels, onherkenbaar, talloze verwondingen aan zijn hoofd, gezicht lag helemaal open, ledematen verbrijzeld en hij lag in coma. Het was een hele vreemde gewaarwording, de eens zo vitale man lag erbij als een kasplantje, mijn vader heeft het eind van de dag niet gehaald en iedereen zei dat dat maar beter was ook. Iedereen zei dat mijn vader zo niet verder gewild had. Mijn wereld stond stil. Mijn vader was mijn alles, mijn grote steun en toeverlaat en bij hem kon ik gewoon lekker mezelf zijn. Ik denk, zoals ik mijn vader kende dat hij er ondanks alles het wel fijn gevonden had om mij, al was het in zijn coma, terzijde te kunnen staan. Maar ik stond hierin alleen, werd bij hem weggehaald, de stekker werd eruit getrokken, mijn vader was niet meer.
De tweede keer dat ik met een comapatiënt werd geconfronteerd was ik zesentwintig. Het was een mogelijk nog vreemdere gewaarwording. Van een afstandje zag ik haar liggen, ik dacht gelijk aan mijn vader, die lag ook met zijn hoofd helemaal in het verband. Ik voelde een lichte druk op mijn linkerschouder en hoorde vreemde klanken. Papa? Mijn vader, ik kon zijn aanwezigheid voelen. Het was alsof hij schuin achter mij stond, zijn hand op mijn schouder legde. Het duurde even voordat ik de klanken herkende, voor het eerst hoorde ik de stem van hem weer.
'Meisje van me, meisje toch, kijk nou, zie je jezelf daar liggen. Meisje van me, meisje toch. Vecht.'
'Maar papa, ik kan niets voelen!'
Hersenen actief tijdens kunstmatige coma: Waar ben ik? en zwijgplicht